Ongeval tussen tram en voetganger
Op 28 april 2023 oordeelde de Rechtbank Den Haag over het aansprakelijkheidsvraagstuk in een zaak waarin een 15-jarige voetganger en een tram met elkaar in botsing zijn gekomen. De voetganger heeft hierdoor ernstig letsel opgelopen. U kunt hier de uitspraak teruglezen.
Wat is er gebeurd?
Op 8 april 2022 heeft er een ongeval plaatsgevonden tussen een voetganger en een tram. De voetganger was toen net uit een andere tram gestapt, vervolgens naar de voetgangersoversteekplaats nabij de tramhalte gelopen en daar wachtte hij tot de tram was weggereden bij de halte om vervolgens over te steken in de richting van een nabijgelegen winkelcentrum. Toen de tram de oversteekplaats was gepasseerd, stak de voetganger direct over. Tijdens de oversteek bij de dubbele trambaan is hij aangereden door een andere tram die vanuit de tegenovergestelde richting de halte naderde. De voetganger is enkele meters met de tram meegesleurd.
De ouders van de minderjarige voetganger vragen de rechtbank om een verklaring voor recht dat de trammaatschappij aansprakelijk is voor de schade die de voetganger heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van het ongeval. De ouders leggen aan hun verzoek ten grondslag dat de trambestuurder in strijd heeft gehandeld met artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 185 WVW.
Hoe oordeelt de rechtbank ten aanzien van de aansprakelijkheid?
De rechtbank overweegt dat voetgangers kwetsbaar zijn in het verkeer. Volgens de rechtbank moet een trambestuurder net zo zorgvuldig zijn als bestuurders van een motorrijtuig. Die zware zorgvuldigheidsplicht betekent dat een trambestuurder bij het bepalen van zijn rijgedrag rekening moet houden met fouten van zwakkere verkeersdeelnemers, aldus de rechtbank.
Als de trambestuurder dan in beginsel aansprakelijk is als hij zich niet op overmacht kan beroepen, maar de voetganger zelf ook een fout heeft gemaakt, is de in de jurisprudentie ontwikkelde 50%-regel van toepassing. Deze regel houdt in dat ten minste 50% van de schade van de voetganger voor rekening komt van de trammaatschappij als werkgever van de trambestuurder. De rechter beschrijft dat de verdeling van de aansprakelijkheid plaatsvindt aan de hand van de wederzijdse causaliteit en dat mogelijk nog een billijkheidscorrectie tot een andere verdeling van de schade zou kunnen leiden. Het is ook van belang in hoeverre de schade mede het gevolg is van omstandigheden die aan de voetganger zelf zijn toe te rekenen.
Overmacht aan de zijde van de trambestuurder of aan opzet grenzende roekeloosheid aan de zijde van de voetganger?
De trammaatschappij heeft een beroep op overmacht gedaan. De rechtbank overweegt dat een beroep hierop alleen kan slagen als de trammaatschappij aannemelijk maakt dat de trambestuurder rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt van de manier waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen. Daarbij merkt de rechtbank op dat het van belang is om daarbij rekening te houden met eventuele fouten van andere weggebruikers.
De rechtbank oordeelt dat de trammaatschappij geen beroep op overmacht toekomt. Uit de getoonde videobeelden van het ongeval maakt de rechtbank namelijk op dat de trambestuurder gezien de omstandigheden met een te hoge snelheid op de voetgangersoversteekplaats is afgereden. Volgens de rechtbank had het op de weg van de trambestuurder gelegen om zijn snelheid bij het naderen van de voetgangersoversteekplaats verder te verlagen vanwege het drukke verkeer en het beperkte zicht op de oversteekplaats. Volgens de rechtbank heeft de trambestuurder dit onvoldoende gedaan en ook onvoldoende geanticipeerd op de mogelijkheid dat er meteen na het passeren van de wegrijdende tram een voetganger zou oversteken die daarbij niet goed zou opletten. Volgens de rechtbank was een dergelijke gedraging niet zo onwaarschijnlijk dat de trambestuurder hiermee bij het bepalen van zijn verkeersgedrag in redelijkheid geen rekening had hoeven te houden.
Volgens de rechtbank is er ook geen sprake van aan opzet grenzende roekeloosheid van de minderjarige voetganger. Volgens de rechtbank heeft de trammaatschappij onvoldoende onderbouwd dat de jongen, voordat hij de dubbele trambaan overstak, zich bewust is geweest van het zeer aanzienlijke gevaar dat hij zou worden aangereden.
50%-regel en causale verdeling
De rechtbank komt tot het oordeel dat de 50%-regel van toepassing is. Dat betekent dat de trammaatschappij dus in ieder geval 50% van de schade die de jongen heeft geleden ten gevolge van het ongeval dient te vergoeden. Vervolgens maakt de rechter nog een causale verdeling om te oordelen of meer dan 50% van de schade van de jongen ten laste van de trammaatschappij moet worden gebracht.
Bij deze causaliteitsverdeling wordt de schade verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder van de betrokken partijen toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. De trambestuurder kan volgens de rechter worden toegerekend dat hij onvoldoende heeft geanticipeerd op de mogelijkheid dat er plotseling een voetganger zou oversteken en dat de snelheid onvoldoende is aangepast aan de drukke en overzichtelijk verkeerssituatie.
De minderjarige voetganger kan worden toegerekend dat hij onvoldoende oplettend is geweest bij het overstreken en dat hij geen voorrang had op de passerende trams. De jongen heeft verder niet meer naar rechts gekeken om te zien of er vanaf de andere kant nog een tram aankwam. Ook heeft hij geen acht geslagen op de waarschuwingssignalen bij de oversteekplaats en ook heeft hij niet gereageerd op het bellen en de hoorn van de naderende tram. Dat zijn volgens de rechtbank ook omstandigheden die in belangrijke mate hebben bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval.
Alles afwegende, concludeert de rechtbank voor wat betreft de causale verdeling dat 60% van de schade voor rekening van de trammaatschappij moet komen en 40% van de schade voor rekening van de voetganger zelf komt.
Billijkheidscorrectie
Vervolgens past de rechter nog wel een billijkheidscorrectie toe in het voordeel van de minderjarige voetganger. De ernst van het letsel en de jonge leeftijd van de voetganger nopen naar het oordeel van de rechtbank tot een toepassing van de billijkheidscorrectie. De jongen heeft na het ongeval namelijk driemaal een hartstilstand gekregen en moest worden gereanimeerd. Het letsel bestaat verder uit onder meer een geperforeerde nier, fracturen aan het been en het bekken en meerdere longembolieën. Er is sprake van blijvende schade en een langdurige revalidatie. Dit leidt ertoe dat de billijkheid een andere verdeling van de schade eist.
Conclusie
Uiteindelijk verklaart de rechter voor recht dat de trammaatschappij aansprakelijk is voor het ongeval van 8 april 2022 en gehouden is om 70% van de schade van de minderjarige voetganger te dragen en dat de overige 30% van de schade zelf dient te worden gedragen door de jongen.
Heeft u vragen over dit onderwerp?
Aarzel dan niet om contact met ons op te nemen. Dat kan via het telefoonnummer boven in beeld of door een e-mailbericht te sturen naar info@jba.nl.