Ongeval tijdens het Piratenfestival

Op 15 juli 2024 oordeelde de Rechtbank Overijssel over de vraag wie aansprakelijk is voor de schade die een benadeelde heeft geleden doordat hij met een deel van zijn lichaam onder een bus terecht is gekomen op het festivalterrein van het Piratenfestival. U kunt hier de uitspraak teruglezen.

Toedracht en het geschil

Het slachtoffer in deze zaak bezocht op 24 oktober 2021 een georganiseerd Piratenfestival in Rossum. Toen hij en zijn vrienden rond 20.00 uur naar huis wilden, hebben zij de feesttent verlaten. De bus waarvoor zij een kaartje hadden, bleek niet naar hun woonplaats te gaan en daarom zijn zij op zoek gegaan naar een andere bus. Tijdens die zoektocht heeft er een aanrijding plaatsgevonden tussen het slachtoffer en een touringcar. De benadeelde man heeft door dit ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen, namelijk een verbrijzelde voet en een gescheurde endeldarm.

De man heeft de WAM-verzekeraar van de touringcar, betreffende Achmea, rechtstreeks aansprakelijk gesteld en ook heeft hij de stichting die het festival heeft georganiseerd aansprakelijk gesteld.

De benadeelde vordert bij de rechtbank een verklaring voor recht dat Achmea en de stichting volledig en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gevolgen van het ongeval. Beide aansprakelijkgestelde hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen de aansprakelijkheid.

Aansprakelijkheid van het stichting

De man is van mening dat de stichting jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld. Hij stelt dat de stichting niet heeft kunnen voorkomen dat het ongeval heeft kunnen gebeuren en heeft verzuimd de verkeersstromen tussen de festivalgangers enerzijds en de binnenkomende en wegrijdende bussen anderzijds van elkaar te scheiden of om de nodige veiligheidsvoorzieningen te treffen. De benadeelde meent dat hierdoor een gevaarzettende situatie is ontstaan, waardoor de stichting onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van de festivalgangers.

De stichting stelt zich op het standpunt dat zij niet onrechtmatig heeft gehandeld. Volgens de stichting heeft zij de maatregelen getroffen die redelijkerwijs van haar mochten en konden worden verlangd, zoals het inschakelen van verkeersregelaars en het zorgen voor goede verlichting op het terrein. Volgens de stichting kan het ongeval dat de man is overkomen niet aan haar worden toegerekend omdat die omstandigheden volledig buiten haar macht vielen.

De rechtbank overweegt dat het enkele feit dat een ongeluk is gebeurd op zichzelf onvoldoende is om te kunnen oordelen dat de stichting onrechtmatig heeft gehandeld. Dat in een bepaalde situatie een ongeval kán gebeuren, betekent niet dat het in het leven roepen of het in stand laten van die situatie in strijd is met de maatschappelijke zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 6:162 BW, aldus de rechtbank. Volgens de rechtbank heeft de benadeelde onvoldoende feitelijk onderbouwd welke maatregelen de stichting had kunnen nemen om de verwezenlijking van het gevaar werkelijk te kunnen voorkomen. De rechtbank wijst het verzoek van de man dat de stichting aansprakelijk is dan ook af.

Aansprakelijkheid van de WAM-verzekeraar

Achmea is aansprakelijk gesteld op grond van artikel 6:162 BW, omdat het ongeval niet rechtstreeks valt onder het bereik van artikel 185 WVW. Het ongeval vond namelijk niet plaats op een openbare weg. Toch meent de benadeelde dat bij de beoordeling van de aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW de in artikel 185 WVW vervatte norm van toepassing is op de bestuurder van de touringcar. Achmea betwist dit. De in de jurisprudentie ontwikkelde 50%-regel geldt volgens Achmea niet bij beoordeling van de aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW.

Als het ongeval zou hebben plaatsgevonden op de openbare weg, zou artikel 185 WVW van toepassing zijn. In dat artikel is bepaald dat de eigenaar van een motorrijtuig dat betrokken is bij een verkeersongeval waardoor schade wordt toegebracht aan niet door dat motorrijtuig vervoerde personen of zaken, verplicht is die schade te vergoeden, tenzij aannemelijk is dat het ongeval is te wijten aan overmacht. Hiermee wordt een verzwaarde aansprakelijkheid van de eigenaar van een motorrijtuig in het leven geroepen om kwetsbare verkeersdeelnemers als voetgangers en fietsers, voor wie de gevolgen van aanrijdingen met motorrijtuigen vaak zeer ingrijpend zijn, te beschermen tegen de bijzondere gevaren die in het leven worden geroepen door de deelneming van motorrijtuigen aan het verkeer.

De rechtbank overweegt dat op de bestuurder van een motorrijtuig een zware zorgvuldigheidsplicht rust, die meebrengt dat de bestuurder bij het bepalen van zijn rijgedrag rekening moet houden met fouten van ongemotoriseerde verkeersdeelnemers, zoals fietsers en voetgangers, tenzij deze fouten zo onwaarschijnlijk zijn dat hij daarmee in redelijkheid geen rekening hoefde te houden. Deze zorgvuldigheidsplicht rust zowel op de bestuurder van een motorrijtuig die zich op de openbare weg begeeft als op de bestuurder van een motorrijtuig die zich niet op de openbare weg begeeft. Inmiddels is vaste rechtspraak dat ook in gevallen waarin artikel 185 WVW niet rechtstreeks van toepassing is omdat het motorrijtuig bij het ongeval niet op de openbare weg reed, in het kader van de beoordeling ex artikel 6:162 BW alsnog kan worden aangeknoopt bij het stelsel van artikel 185 WVW.

De rechtbank zet uiteen dat aangesloten dient te worden bij het stelsel van 185 WVW, waardoor ook de 50%-regel van toepassing is. Dit betekent dat als de bestuurder van de bus in beginsel aansprakelijk is omdat hij zich niet op overmacht kan beroepen, maar de benadeelde wel een fout heeft gemaakt, zonder dat sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid, ten minste 50% van de schade van de benadeelde voor rekening van Achmea komt in haar hoedanigheid van verzekeraar van de bestuurder van de touringcar.

Overmacht

Achmea doet een beroep op overmacht aan de zijde van de bestuurder. Achmea stelt dat het haar niet kan worden verweten dat de benadeelde ten val is gekomen. De bus reed met een zeer gematigde snelheid op een plaats waar hij mocht rijden. De bestuurder had van de verkeersregelaars de instructie gekregen om te gaan rijden omdat dat veilig kon.

De benadeelde betwist dat er sprake is van overmacht. Van overmacht is alleen sprake als de bestuurder rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Daarbij zijn eventuele fouten van andere verkeersdeelnemers, zoals in dit geval van de benadeelde, alleen van belang als die fouten voor de bestuurder van de bus zó onwaarschijnlijk waren dat hij bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met die mogelijkheid in redelijkheid geen rekening hoefde te houden. De bewijslast rust in dit geval op Achmea.

Met inachtneming van dit toetsingskader is de rechtbank van oordeel dat het beroep van Achmea op overmacht niet slaagt. In het bijzonder staat niet vast of de man voordat hij (gedeeltelijk) onder het linker voorwiel van de bus is terechtgekomen struikelde dan wel zelf is gevallen of dat hij nadat hij in aanraking kwam met de bus is gevallen. De exacte toedracht van het ongeval is niet vast komen te staan, maar op basis van hetgeen uit de diverse getuigenverklaringen blijkt is de rechtbank in ieder geval van oordeel dat Achmea niet heeft bewezen dat de bestuurder van de bus in dit geval rechtens geen enkel verwijt gemaakt kan worden. De bestuurder was zich er immers ook van bewust dat er meerdere jongeren rondom de bus stonden en van hem had dan ook extra alertheid mogen worden verwacht.

Opzet of aan grenzende roekeloosheid?

Achmea heeft ook een beroep op opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid aan de zijde van de benadeelde gedaan. Volgens Achmea moet de man objectief gezien zich bewust geweest zijn van het aanzienlijke gevaar van een aanrijding dat hij door het lopen in de dode hoek van de bus in het leven heeft geroepen. De benadeelde betwist dit. Uit de bekende feiten kan volgens hem niet worden afgeleid dat hij zich bewust geweest is van het risico dat de bus uit stilstand zou wegrijden en dat hij dit op de koop toe heeft genomen.

De rechtbank overweegt dat de stelplicht en bewijslast ter zake van de aan opzet grenzende roekeloosheid en de bewustheid daarvan rusten op Achmea. Achmea is naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd in dat bewijs, mede omdat de exacte toedracht niet vaststaat. Uit het gedrag van de benadeelde kan volgens de rechtbank echter niet worden afgeleid dat hij, vlak voordat hij zich naar de linkerkant van de bus begaf, zich bewust moet zijn geweest van het aanzienlijke gevaar dat de bestuurder van de bus hem zou aanrijden.

Eigen schuld?

Nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van overmacht, opzet en/of aan opzet grenzende roekeloosheid dient Achmea ten minste 50% van de schade van de benadeelde als gevolg van het ongeval te vergoeden. Achmea stelt zich op het standpunt dat zij niet gehouden is om meer dan 50% van de schade van de man te vergoeden omdat hem forse verwijten gemaakt kunnen worden en dat zijn handelen in overwegende mate heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. Zo kan hem worden verweten dat hij in de dode hoek van de bus heeft gelopen, dat hij op een gevaarlijke plek stond en ondanks waarschuwingen niet is weggegaan, dat hij geen reden had bij de bus te staan en dat hij onder invloed was van alcohol. Het slachtoffer betwist dat sprake is van eigen schuld.

De rechtbank overweegt dat de precieze toedracht van het ongeval niet vaststaat, maar dat wel vaststaat dat de benadeelde zich aan de linkerzijde van en zeer dichtbij de bus bevond, terwijl hij hier niets te zoeken had. Gelet op die hoeveelheid alcohol is het verder volgens de rechter aannemelijk dat de man minder alert en minder adequaat heeft gereageerd op de situatie ter plekke. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van de benadeelde bijgedragen hebben aan het ontstaan van het ongeval en dat er dus sprake is van enige mate van eigen schuld. Van de bestuurder had gegeven zijn zorgvuldigheidsplicht in de gegeven omstandigheden echter een meer anticiperend (rij)gedrag mogen worden verwacht. Op grond hiervan oordeelt de rechter dat Achmea in beginsel 60% van de schade van de man als gevolg van het ongeval moet vergoeden.

Billijkheidscorrectie

Vervolgens past de rechtbank nog wel een billijkheidscorrectie toe. De rechter kan bepalen dat een andere verdeling van de schade moet plaatsvinden dan op basis van causaliteit, omdat de billijkheid een andere verdeling eist, vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of vanwege andere omstandigheden van het geval. De rechtbank ziet reden voor een dergelijke correctie in het voordeel van de benadeelde. Naar het oordeel van de rechtbank geven de ernstige gevolgen van het ongeval in dit geval aanleiding tot een verdere correctie van het door Achmea te vergoeden percentage van de schade. Om deze redenen past de rechter nog een billijkheidscorrectie toe van 15%.

Conclusie

Uiteindelijk verklaart de rechter voor recht dat Achmea als WAM-verzekeraar gehouden is om 75% van de schade van de benadeelde als gevolg van het ongeval van 24 oktober 2021 te vergoeden.

Heeft u vragen over dit onderwerp?

Aarzel dan niet om contact met ons op te nemen. Dat kan via het telefoonnummer boven in beeld of door een e-mailbericht te sturen naar info@jba.nl.

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *