Aansprakelijkheid na buurconflict: 80% schadevergoeding toegewezen

In de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 december 2024, die is gepubliceerd op 27 december 2024, oordeelde de rechtbank dat een buurman aansprakelijk is voor de schade die de benadeelde had geleden na een handgemeen. Daarbij was er geen rechtvaardiging voor de gedraging, maar werd de uiteindelijke vergoedingsplicht verlaagd doordat er een deel eigen schuld van de benadeelde was.

 

Wat is er gebeurd?

 

Partijen woonden al jarenlang bij elkaar in de straat, maar van een goede verstandhouding was nimmer sprake. Op 21 april 2018 kregen partijen een woordenwisseling over de eigendom van een partij stenen. Dit escaleerde waarna de wederpartij benadeelde eenmaal heeft geslagen. Vervolgens liep benadeelde weg waarna de wederpartij achter hem aan liep. Na een tweede woordenwisseling volgde een tweede klap van de wederpartij aan benadeelde. Een bewakingscamera die benadeelde had geplaats heeft het voorval opgenomen. Benadeelde heeft ten gevolge van de mishandeling letsel opgelopen waarna hij onder behandeling is geweest bij meerdere medisch specialisten – onder meer een fysiotherapeut, KNO-arts en een oogarts.

Benadeelde heeft van het voorval aangifte gedaan bij de politie waarna de zaak bij de strafrechter is beland. In die strafzaak heeft benadeelde een schadevordering benadeelde partij ingediend. De strafrechter heeft benadeelde niet-ontvankelijk verklaard in zijn schadevordering.

 

De rechtsbijstandsverzekeraar van benadeelde, ARAG, heeft de wederpartij vervolgens aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van de mishandeling. ARAG vordert dat voor recht wordt verklaard dat de wederpartij aansprakelijk is en dat hij wordt veroordeeld tot betaling van de materiële en immateriële schade die benadeelde heeft geleden en nog zal lijden.

 

Juridisch kader

 

De rechter heeft op grond van art. 152 lid 2 Rv vrije bewijswaardering omtrent de feiten en omstandigheden van het geval, tenzij de wet anders bepaalt. Op grond van art. 161 Rv levert een strafvonnis dwingend bewijs op. Dat betekent dat de rechter het bewezenverklaarde feit uit het strafvonnis ingevolge art. 151 Rv als waar aan dient te nemen behoudens het geval dat daar voldoende tegenbewijs tegenover staat (Hof ’s-Hertogenbosch 8 november 2011 ECLI:NL:GHSHE:2011:BU398). In beginsel staat daarmee dus de onrechtmatigheid in de zin van art. 6:162 BW vast, tenzij een rechtvaardiging bestaat voor de gedraging.

 

In de uitspaak van de Hoge Raad op 31 maart 1995 (ECLI:NL:HR:1995:ZC1688, m.nt. C.J.H. Brunner (Taams/Boudeling)) werd een rechtvaardiging voor dergelijk gedrag aangenomen. Het ging in deze zaak om twee gasten bij een Michelinsterrenrestaurant die zich als zeer kritische en moeilijke gasten profileerden. Ze wilden weggaan zonder te betalen waarna de eigenaar een van de gasten bij de kraag pakte. Na een armbeweging van eiser gaf de eigenaar hem een klap. Het Hof besliste dat de eigenaar geen verwijt viel te maken voor deze gedraging aangezien deze armbeweging als bedreiging mocht worden opgevat en het feit dat de gasten zonder te betalen weg wilden lopen. De onrechtmatigheid kwam daarmee niet vast te staan. De Hoge Raad stelde dat het oordeel van het Hof geen blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting.

 

Daarnaast kan de vergoedingsplicht uiteindelijk lager uitvallen indien er sprake is van eigen schuld in de zin van art. 6:101 BW. Dat is het geval indien de schade die iemand lijdt mede het gevolg van een omstandigheden die aan hem zelf is te wijten.

 

Oordeel kantonrechter

 

De kantonrechter overweegt dat het niet vaststaat dat benadeelde als eerste een klap heeft gegeven. Dat heeft de wederpartij immers ook verklaart aan de politie. De kantonrechter is daarbij van oordeel dat onverschillig is voor de bewijslevering van de onrechtmatigheid of benadeelde als eerste had geslagen. Uit de camerabeelden waren meerdere woordenwisselingen te zien waarbij benadeelde zijn handen op zijn rug hield. Dat kon niet worden opgevat als een bedreiging voor de wederpartij. Daarmee doet zich dus een situatie zoals in de uitspaak van de Hoge Raad op 31 maart 1995 (ECLI:NL:HR:1995:ZC1688, m.nt. C.J.H. Brunner (Taams/Boudeling)) niet voor. Het verweer van de wederpartij wordt daarmee van de hand gewezen en de onrechtmatigheid van zijn gedragingen staat daarmee vast.

De kantonrechter overweegt echter wel dat de onrechtmatige gedraging deels te wijten is aan het gedrag van de benadeelde. Door zijn gedrag is de situatie geëscaleerd waardoor de mishandeling plaatsvond. De kantonrechter oordeelt daarom dat er sprake is van 20% eigen schuld van benadeelde.

 

Wat betreft de schade heeft de kantonrechter een deel van de gevorderde schadeposten gehonoreerd. De kosten voor medicatie, fysiotherapie, eigen risico 2019, reizen en smartengeld worden toegewezen. De buitengerechtelijke kosten van ARAG als gesubrogeerde verzekeraar worden op grond van art. 6:96 lid 2 sub b en c BW voor een gedeelte toegewezen.

 

Conclusie

 

Aangezien de gestelde feiten van benadeelde verder niet of niet voldoende zijn betwist door de wederpartij, is de onrechtmatigheid van de gedragingen van de wederpartij vast komen te staan. De camerabeelden bevestigden dit ook. De onrechtmatige daad werd toegerekend aan de wederpartij op grond van art. 6:162 BW, maar de uiteindelijke vergoedingsplicht viel uit tot 80% aangezien benadeelde zelf voor een deel heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade.

 

Rechtbank Oost-Brabant 19 december 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:6114.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *