Het beoordelen van juridisch causaal verband bij niet medisch objectiveerbaar letsel: hoe zit dit ook alweer?
Op 13 januari 2023 werd een uitvoerig arrest van het Gerechtshof Den Haag gepubliceerd in een zaak met betrekking tot een verkeersongeval uit november 2011 waarbij een inzittende van een auto van achteren werd aangereden. De centrale vraag in het arrest is de belangrijke juridische vraag wanneer er sprake is van causaal verband in juridische zin tussen de klachten van een slachtoffer en het ongeval. De uitspraak is hier terug te lezen.
De inhoud van de zaak
De uitspraak werd al in 2020 gewezen, vervolgens in januari 2023 gepubliceerd en gaat over een geschil tussen Allianz Benelux N.V. en een slachtoffer van een verkeersongeval uit november 2011. Allianz procedeerde in hoger beroep en probeerde om het oordeel in een eerder deelgeschil van de rechtbank Rotterdam uit juni 2017 over dezelfde zaak gewijzigd te krijgen, hetgeen uiteindelijk mislukte omdat het Gerechtshof de uitspraak van de rechtbank bekrachtigde.
De relevante feiten in de zaak waren als volgt. Persoon A (hierna: het slachtoffer) raakte op 3 november 2011 betrokken bij een verkeersongeval waarbij de personenauto waarvan het slachtoffer inzittende was van achter werd aangereden door een verzekerde van Allianz. Allianz trad op als WAM-verzekeraar en erkende de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval. Sinds het ongeval had het slachtoffer last van pijnklachten aan hoofd, nek en schouder. Daarnaast was er sprake van snelle vermoeidheid, prikkelbaarheid en cognitieve klachten. Het slachtoffer raakte arbeidsongeschikt, re-integreerde vervolgens en hervatte het werk weer volledig op 1 maart 2012, dus binnen vier maanden na het ongeval. Helaas kreeg het slachtoffer vervolgens te maken met een terugval in de klachten en raakte per 1 mei 2012 opnieuw volledig arbeidsongeschikt. Het slachtoffer ontving vanaf april 2014 een WIA-uitkering op basis van 35-45% arbeidsongeschiktheid en werd vanaf september 2012 begeleid door een arbeidsdeskundige. Pogingen tot re-integratie bij het bedrijf waar het slachtoffer voorheen werkte (PostNL) mislukten. De arbeidsovereenkomst werd met ingang van 1 november 2012 beëindigd.
Het slachtoffer onderging voor de klachten behandeling bij een revalidatiearts, een neuroloog, een neuropsycholoog en een verzekeringsarts. In samenspraak met Allianz werd een medische expertise verricht bij een neuroloog en op eigen initiatief van het slachtoffer werd daarna een neuropsychologisch onderzoek gedaan. In de laatste expertise werd in het rapport van juni 2016 vastgesteld dat er geen sprake was van stoornissen in het mentale functioneren maar wel dat er klachten over woordvindingsproblemen bij vermoeidheid bij het slachtoffer optraden. Ook waren er overige beperkingen zoals energetische. Een verklarende neurologische diagnose voor de hoofdpijn- en nekpijnklachten kon niet gegeven worden in relatie tot het ongeval. De neuropsycholoog stelde dat er sprake was van een Whiplash geassocieerde stoornis (WAD< graad 1-2. Gesteld werd dat niet uitgesloten kon worden dat het slachtoffer ook zonder het verkeersongeval op enig moment hoofdpijnklachten had kunnen krijgen.
De centrale juridische vraag
In het deelgeschil dat eerder in deze zaak speelde bij de rechtbank Rotterdam, waarvan Allianz dus hoger beroep instelde hetgeen leidde tot de uitspraak van het Gerechtshof, had het slachtoffer de rechtbank verzocht om voor recht te verklaren dat er juridisch causaal verband bestond tussen de beschreven klachten en het ongeval van 3 november 2011. Ook was verzocht om te verklaren dat de sinds het ongeval bestaande arbeidsongeschiktheid en de daardoor ontstane schade van arbeidsvermogen aan het ongeval toegerekend diende te worden. Tot slot werd om een voorschot verzocht. De rechtbank wees deze verzoeken allemaal toe. Allianz kon zich daarmee niet verenigen en stelde bij het Hof dat de rechtbank ten onrechte zou hebben geoordeeld dat er sprake was van juridisch causaal verband tussen ongeval enerzijds en de klachten en beperkingen van het slachtoffer anderzijds. De rechtbank zou daarbij, aldus Allianz, ook ten onrechte zijn uitgegaan van de rapporten van de neuroloog en neuropsycholoog terwijl de conclusies daarin niet konden worden gedragen door het door de deze deskundigen verrichte onderzoek. De centrale vraag betrof dus of en wanneer er sprake is van een juridisch voldoende causaal verband tussen klachten/beperkingen en ongeval.
Het oordeel van het Gerechtshof
Het Gerechtshof oordeelde in antwoord op die vraag allereerst dat tussen het slachtoffer en Allianz niet ter discussie stond dat het slachtoffer sinds het ongeval gezondheidsklachten had opgelopen, bestaande uit hoofdpijn, nekpijn, schouderpijn, snelle vermoeidheid, prikkelbaarheid en cognitieve klachten. Dit klachtenpatroon werd ook in de medische informatie bevestigd. Er was dus, aldus het Hof, sprake van een consistent, consequent en samenhangend klachtenpatroon waarvan moest worden uitgegaan in deze zaak. Deze klachten hadden sinds het ongeval onafgebroken bij het slachtoffer voortgeduurd en hiervoor was ook behandeling genoten. Er was dus, aldus het Hof, sprake van vaststaandde subjectieve gezondheidsklachten bij het slachtoffer.
Vervolgens oordeelde het Hof, met verwijzing naar veel bestaande rechtspraak (r.o. 4.4.) dat, nu er vaststond dat er sprake was van deze subjectieve gezondheidsklachten, aan het bewijs van het causaal verband tussen het ongeval uit november 2011 en deze klachten geen al te hoge eisen mochten worden gesteld. Het feit dat er een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor de klachten ontbrak betekent volgens het Hof daarom dus niet dat daarmee het bewijs van het causaal verband niet is geleverd. Het Hof volgt hierin de Hoge Raad, die dit al in juni 2001 oordeelde.
Uit veel rechtspraak, waarbij het Hof zich hier ook aansloot, blijkt ten derde ook dat (1) als vast komt te staan dat het slachtoffer deze klachten voor het ongeval niet had (zoals in deze zaak het geval was), (2) dat de gezondheidsklachten op zich door het ongeval kunnen veroorzaakt worden en (3) een alternatieve verklaring voor de gezondheidsklachten ontbreekt, het bewijs van causaal verband tussen het ongeval en de klachten daarmee veelal geleverd is.
De vraag in deze zaak was daarmee of dit ook hier het geval was. Het Hof oordeelde, net als de rechtbank, dat dit inderdaad het geval was. Daarvoor werd, anders dan Allianz wilde, juist veel waarde gehecht aan de rapporten van de beide deskundigen omdat deze inhoudelijk duidelijk, consistent, voldoende gemotiveerd en onderbouwd waren. Er was geen sprake van zwaarwegende of steekhoudende bezwaren van Allianz, hetgeen volgens het Hof wel van haar verwacht had mogen worden omdat ook hun eigen adviseur bij de conceptversie van het neurologische expertiserapport geen opmerkingen had gemaakt. Ook het bestaan van mogelijke relevante pre-existente klachten bij het slachtoffer werd als onvoldoende onderbouwd door het Hof verworpen. De conclusie was daarmee dat er juridisch causaal verband bestond tussen de klachten en beperkingen van het slachtoffer en het ongeval en dat tevens vast stond dat deze hadden geleid tot gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid met forse inkomensdaling tot gevolg. Het Hof kende dan ook tot slot een extra voorschot toe, op grond van de redelijkheid en billijkheid bepaald op € 25.000,-. Allianz verloor ook dit hoger beroep en werd daarmee in de proceskosten veroordeeld.
Tot slot
Het Hof heeft met deze uitspraak opnieuw uiteengezet hoe het causaal verband in zaken waarbij sprake is van whiplashachtige klachten juridisch moet worden beoordeeld en heeft hierbij een bestendige lijn in de rechtspraak bevestigd. Heeft u te maken met een ongeval waarbij dit soort klachten optreden? Neem dan contact met ons op voor een vrijblijvend gesprek waarin wij concreet bespreken wat wij voor u kunnen betekenen. U kunt ons bereiken via 073-6900888 of via info@jba.nl.