Aansprakelijk voor een val op een parkeerplaats?

Bij een val op een parkeerplaats in Amersfoort heeft het slachtoffer onder andere een gebroken pols opgelopen, met blijvende klachten en beperkingen tot gevolg. Volgens haar kon dit ongeval alleen gebeuren omdat de parkeerplaats gevaarlijk was. Op 2 oktober 2024 oordeelde de Rechtbank Midden-Nederland in een deelgeschilprocedure over de vraag of de parkeerplaats gebrekkig of gevaarlijk was en of de gemeente de schade die het slachtoffer door haar val lijdt moet vergoeden. Stagiaire Lisa van de Weijdeven schreef over deze uitspraak een blog.

Wat is er gebeurd?

Het slachtoffer is op 28 september 2019 ongelukkig gevallen op een parkeerplaats in Amersfoort. De parkeerplaats was verhard met grind, het was er niet geasfalteerd. Nadat het slachtoffer bij de parkeerautomaat een parkeerticket had gekocht is zij achter de parkeerautomaat via het gras en onkruid richting haar auto gelopen. Met haar voet is zij blijven haken in het onkruid en ten val gekomen. Het slachtoffer heeft daarbij haar pols gebroken en ook letsel aan haar knie en schaafwonden in haar gezicht opgelopen.

De gemeente is als wegbeheerder aansprakelijk gesteld op grond van de artikelen 6:174 en 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens het slachtoffer is sprake van een gebrekkige inrichting van de parkeerplaats en een gevaarzettende situatie ter plaatse. De aansprakelijkheidsverzekeraar van de gemeente heeft het slachtoffer laten weten dat aansprakelijkheid afgewezen wordt. Om duidelijkheid te krijgen over de aansprakelijkheid van de gemeente is het slachtoffer is met een verzoekschrift dit deelgeschil begonnen.

Wat vindt de gemeente?

De gemeente stelt zich primair op het standpunt dat de toedracht van de val van verzoekster niet vaststaat en dat het verzoek om die reden (al) moet worden afgewezen. Subsidiair vindt de gemeente dat zij haar zorgplicht als wegbeheerder niet heeft verzaakt: er is geen sprake van een (gebrekkige) opstal (art. 6:174 BW) en ook niet van een gevaarzettende situatie (art. 6:162 BW). Verder wordt nog aangevoerd dat causaal verband ontbreekt en doet de gemeente een beroep op eigen schuld van verzoekster.

Toetsingskader

In art. 6:174 lid 1 BW staat dat de bezitter van een gebrekkige opstal aansprakelijk is als die opstal door zijn gebrekkigheid een gevaar voor personen of zaken oplevert, en dat gevaar zich ook daadwerkelijk voordoet. Lid 2 van art. 6:174 BW bepaalt dat die aansprakelijkheid in geval van een openbare weg rust op het overheidslichaam dat moet zorgen dat de weg in goede staat verkeert. In deze zaak betekent dit dat de gemeente als wegbeheerder de verantwoordelijkheid heeft om ervoor te zorgen dat de parkeerplaats in goede staat verkeert.

In het Wilnis-arrest (HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236) heeft de Hoge Raad gezegd dat deze zogenoemde risicoaansprakelijkheid van art. 6:174 BW moet worden ingekleurd met de factoren uit het Kelderluik-arrest (HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079), ook wel de kelderluik-criteria genoemd. Bij het antwoord op de vraag of een opstal gebrekkig is (“of een opstal voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen”) moet dan gekeken worden of de opstal, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Deze punten moeten objectief beoordeeld worden. Verder komt betekenis toe aan de beleidsvrijheid die de gemeente als wegbeheerder heeft en de financiële middelen die haar ter beschikking staan. Tegenover de zorgplicht van de gemeente als wegbeheerder staat de verplichting van de weggebruiker om – kort gezegd – voorzichtig te zijn (“de in zijn algemeenheid te vergen voorzichtigheid in acht te nemen”).

Voor zover het verzoek is gebaseerd op art. 6:162 BW moet dat ook met de kelderluik-criteria beoordeeld worden.

Wat oordeelt de rechtbank?

De toedracht staat hier voldoende vast. Weliswaar heeft niemand verzoekster zien vallen maar dat betekent niet dat de toedracht niet (voldoende) duidelijk is.

De rechtbank is het met de gemeente eens dat een groenstrook niet gerekend wordt tot de openbare weg. Dat leidt de rechtbank af uit de wetsgeschiedenis waar staat dat voor de uitleg van het begrip openbare weg in art. 6:174 lid 2 BW aansluiting moet worden gezocht bij de Wegenwet. In artikel 1 van de Wegenwet staat dat onder wegen ook worden verstaan voetpaden, rijwielpaden, jaagpaden, dreven, molenwegen, kerkwegen en andere verkeersbanen voor beperkt gebruik. Groenstroken staan daarbij niet opgesomd. Een groenstrook is dus geen (openbare) weg zodat art. 6:174 BW hier inderdaad niet kan worden toegepast.

De parkeerplaats was verhard met grind. Dat was ook zo ter plaatse van de voorkant van de parkeerautomaat. Anders dan verzoekster betoogt stond de betaalautomaat niet middenin het gras, alleen aan de achterkant ervan was gras/onkruid. Verder lagen er twee betonblokken aan weerskanten van de automaat. Objectief beschouwd is dit niet aan te merken als een gebrekkige inrichting van een parkeerplaats: de voorzijde van de parkeerautomaat was bereikbaar aan de kant die ook voorzien was van verharding in de vorm van grind en waar de betonblokken lagen.

Als gekeken wordt naar het te verwachten gebruik kan ook niet gezegd worden dat de parkeerplaats niet deugdelijk is. Te verwachten is dat weggebruikers over het grind van en naar de parkeerautomaat (en hun auto) lopen. Waar het grind lag was tenslotte de voorkant van de parkeerautomaat. Dat er aan de achterkant van de betaalautomaat gras/onkruid was maakt de parkeerplaats niet ondeugdelijk. De gemeente hoeft niet te verwachten dat gebruikers van de parkeerplaats de ticketautomaat van de achterkant, door het gras/onkruid, naderen of verlaten. Op haar weg naar de parkeerautomaat toe is verzoekster ook via het grind aan komen lopen. Zij heeft de regenplas die er toen lag kennelijk kunnen omzeilen en ook is zij niet gevallen op, bij of door de betonblokken. Toen zij het parkeerticket had gekocht heeft zij bij het verlaten van de parkeerautomaat een andere route genomen, namelijk achter de automaat langs door het gras. Daar is zij gevallen.

Over het algemeen is de kans dat zich een ongeval voordoet op een parkeerplaats die bedekt is met grind en een berm heeft waar gras/onkruid staat klein. In zo’n inrichting schuilt geen specifiek gevaar, ook al is niet elk risico uit te bannen. Dit geldt ook voor de ernst van de gevolgen van een eventueel ongeval. Bij een val tijdens het lopen over grind, gras of onkruid ligt het niet in de lijn der verwachtingen dat ernstig letsel optreedt. De rechtbank ziet verder ook niet in waarop weggebruikers in een situatie als van deze parkeerplaats geattendeerd zouden moeten worden. Specifieke veiligheidsmaatregelen waarbij gewaarschuwd zou moeten worden voor grind, betonblokken of gras en onkruid zijn vergezocht. Ook hier geldt dat de gemeente als wegbeheerder mag verwachten dat gebruikers van de parkeerplaats zelf opletten waar zij lopen en daarbij voorzichtig zijn.

Conclusie

Van de parkeerplaats zou misschien kunnen worden gezegd dat deze niet helemaal past in het plaatje van het doorgaans “aangeharkte” Nederland maar dit betekent niet dat hier sprake is van een gebrekkige opstal. De rechtbank concludeert dat de ongelukkige val die verzoekster is overkomen niet het gevolg is van een gevaarzettende situatie maar een ongelukkige samenloop van omstandigheden is geweest. Daarvoor is de gemeente niet aansprakelijk.

Het verzoek van verzoekster te bepalen dat de gemeente aansprakelijk is voor haar val en haar schade moet vergoeden zal worden afgewezen.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *