Allianz moet in whiplashzaak een voorschot betalen

Op 18 december 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser de betaling van een aanvullend voorschot voor schade eist die hij ten gevolge van een verkeersongeval heeft geleden. Aansprakelijkheid is door WAM-verzekeraar Allianz erkend. De voorzieningenrechter veroordeelde Allianz in de voldoening van het aanvullend voorschot, omdat voldoende vast kwam te staan dat de nekklachten in causaal verband tot het ongeval stonden.

Wat is er gebeurd?

Eiser is op 29 januari 2024 betrokken geraakt bij een verkeersongeval. Op de A16 is een personenauto achterop de stilstaande bestelbus van eiser gebotst. Eiser heeft daardoor nekklachten opgelopen. De WAM-verzekeraar van gedaagde, Allianz, heeft aansprakelijkheid ten gevolge van het verkeersongeval erkend en heeft in totaal € 15.000,- aan voorschotten betaald. Eiser meent recht te hebben op een hoger bedrag aan voorschotten. Hij vordert daarom in kort geding Allianz te veroordelen tot betaling van € 17.500,- aan voorschotten. Omdat hij geen inkomsten meer verwerft maar hij wel hoofdkostwinner is en medische behandelingen moet betalen, meent hij dat de zaak spoedeisend belang heeft.

Het geschil

Allianz verzet zich jegens de stelling dat eiser recht heeft op een aanvullend voorschot. Er is geen causaal verband tussen het verkeersongeval en de door eiser ervaren klachten, aldus Allianz. Allianz stelt zich daarbij op het feit dat de nekklachten van eiser het gevolg zijn van degeneratieve afwijkingen die reeds voor het ongeval aanwezig waren. Daarbij wordt ter zake gebracht dat eiser na het ongeval heeft doorgewerkt. Ook wordt de spoedeisendheid van de zaak betwist. Allianz stelt ten slotte dat er sprake is van een restitutierisico.

Eiser vordert schadevergoeding in de zin van verlies aan arbeidsvermogen, medische kosten, huishoudelijke hulp en smartengeld. Allianz betwist onder meer het verlies aan arbeidsvermogen, omdat eiser na het ongeval heeft doorgewerkt.

Juridisch kader

In een kortgedingprocedure gelden naar vaste rechtspraak niet de normale regels van het civielrechtelijke bewijsrecht (HR 15 maart 1968, NJ 1968, 228; HR 21 juni 1963, NJ 1963, 486; HR 1 juni 2007, NJ 2007, 309). Dat betekent niet dat de bewijslastverdeling niet op eiser rust. Aan hem is nog steeds de verplichting om in voorkomend geval feiten en omstandigheden aan te voeren die het causale verband tussen de klachten en het verkeersongeval aannemelijk maken. In kort geding wordt een lagere drempel gehanteerd voor bewijslevering.

Het betwiste causaal verband tussen de klachten en het verkeersongeval komt vast te staan indien de klachten van eiser daadwerkelijk bestaan en de klachten redelijkerwijs kunnen worden toegeschreven aan de toedracht van het ongeval. Hoewel de klachten die na een verkeersongeval ontstaan vaak moeilijk te objectiveren zijn, is voor vaststelling van klachten enige objectivering wel vereist. Voldoende is dat uit medische informatie een klachtbeeld is af te leiden dat reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven is.

Wanneer er vast komt te staan dat eiser de klachten niet had voor het ongeval, de klachten op zich veroorzaakt kunnen zijn door het ongeval en er geen alternatieve verklaring is die een ander oordeel kan dragen, zal veelal een juridisch causaal verband bestaan.

Oordeel voorzieningenrechter

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er een consequent, consistent en samenhangend klachtbeeld ontstaan uit de medische stukken die eiser heeft overgelegd. In het bijzonder bieden het huisartsenjournaal en de verschillende brieven van de neuroloog en de fysiotherapeut toereikende aanknopingspunten voor de door eiser ervaren nekklachten. Gezien de toedracht van het ongeval ligt het in de rede dat eiser hierdoor nekklachten heeft ervaren. Uit het medisch dossier van eiser lijkt er verder ook geen aanwijzing te zijn dat eiser eerder last heeft gehad van nekklachten. Evenmin is er een alternatieve verklaring die bij het niet plaatsvinden van het verkeersongeval de nekklachten had kunnen veroorzaken.

Het bestaan van degeneratieve afwijkingen die aanwezig waren voor het ongeval, doet niets af aan het causaal verband tussen het ongeval en de nekklachten. De nekklachten die samenhangen met de pre-existente klachten staan aan causaliteit niet in de weg en kunnen worden toegerekend aan de aansprakelijke partij.

Het feit dat eiser zijn werk weer heeft opgepakt na het ongeval omdat hij het niet financieel kon permitteren als zelfstandige zijn werk volledig neer te leggen, geeft volgens de voorzieningenrechter blijk van een geloofwaardige verklaring. Daardoor wordt het verlies aan arbeidsvermogen niet doorbroken, zoals werd betwist door Allianz.

Conclusie

Uiteindelijk is de voorzieningenrechter van oordeel dat Allianz een aanvullend voorschot ter hoogte van € 13.000,- dient te betalen aan eiser. Allianz heeft onvoldoende aannemelijk kunnen maken dat het klachtbeeld of het causaal verband niet vast zijn komen te staan. Op grond van een belangenafweging in het kort geding oordeelt de voorzieningenrechter dat het spoedeisende belang van eiser tot voldoening van het aanvullend voorschot zwaarder weegt dan het gestelde restitutierisico. Allianz krijgt voor de betaling van het aanvullend voorschot een termijn van twee weken.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *