De vererving van smartengeld
In artikel 6:95 lid 2, tweede zin van het Burgerlijk Wetboek is de zogenoemde vererving van het smartengeld geregeld. De wetgever heeft in dit artikel bepaald dat iemand die aanspraak wil maken op smartengeld (zoals opgenomen in artikel 6:106 BW) dat aan de wederpartij moet meedelen, wil deze vergoeding vatbaar kunnen zijn voor vererving door de nabestaanden. Dat levert in de praktijk regelmatig problemen op, bijvoorbeeld omdat iemand door een geweldsmisdrijf om het leven wordt gebracht en deze mededeling niet meer zelf heeft kunnen doen aan degene die deze daad heeft gepleegd. Een andere mogelijkheid is dat iemand na bijvoorbeeld een mishandeling nog kort leeft en vervolgens overlijdt aan de verwondingen. Gelukkig zijn er in de rechtspraak inmiddels wat vonnissen en arresten gewezen waarbij in zo’n situatie een oplossing voor dit probleem kan worden gevonden zodat daarmee voldaan is aan artikel 6:95 lid 2, tweede zin BW. Daar wordt in dit blog op ingegaan. Dit wordt gedaan aan de hand van een casus waarin het slachtoffer na een incident nog kort leefde en vervolgens aan haar verwondingen bezweek. Deze zaak speelde recent bij de Rechtbank Overijssel, die hierover op 12 maart 2024 een vonnis wees. Het vonnis is hier terug te vinden.
De zaak
Het ging in deze zaak concreet om het volgende. De rechtbank Overijssel (locatie Zwolle) veroordeelde op 12 maart 2024 een man die op 31 januari 2023 een 70-jarige vrouw met een mes in haar buik had gestoken in haar woning, waardoor zij verwondingen opliep aan haar maag, darmen en longen. De vrouw werd naar het UMCG gebracht, onderging een spoedbuikoperatie en werd op de IC kunstmatig in coma gehouden. Zij kwam op 2 februari 2023 bij kennis maar was moeilijk aanspreekbaar en moe. Op 3 februari 2023 had zij contact met haar broer in het ziekenhuis over het voorval. Na enig herstel trad op 4 februari 2023 bij haar een delier op en vond daarna een tweede buikoperatie plaats waarna meerdere orgaansystemen helaas uitvielen. Zij overleed op 7 februari 2023 uiteindelijk aan de gevolgen van het steekletsel in haar buik.
In de woning van de vrouw werd het (bebloede) mes gevonden waarmee de man de vrouw had gestoken. Na de gebeurtenis vluchtte de man maar meldde zich diezelfde dag nog bij de politie in Groningen met het verhaal dat hij ruzie met de vrouw zou hebben gehad en haar vervolgens had gestoken. Op de strafzitting verklaarde hij dat hij de vrouw die dag wilde beroven in haar woning en haar wilde neersteken wanneer zij de deur van haar woning zou opendoen zodat hij daarna ongestoord haar woning in kon gaan. Dit gebeurde vervolgens ook, waarbij de man de vrouw na het steken hulpeloos achterliet en de woning heeft verlaten.
De rechtbank veroordeelde de man (via de voorwaardelijk opzetconstructie) voor gekwalificeerde doodslag op de vrouw en veroordeelde hem tot 18 jaar gevangenisstraf.
Het oordeel van de rechter over de vererving van het smartengeld
Namens de vrouw werd door een nabestaande in deze zaak (onder andere) € 100.000,- aan smartengeld gevorderd. Dit betrof dus een situatie als bedoeld in artikel 6:95 lid 2, tweede zin BW. De rechtbank wees dit bedrag toe en overwoog daarover het volgende. Rond 3 februari 2023 had een zaakwaarnemer van de overleden vrouw, namelijk haar broer, een advocaat ingeschakeld met het verzoek om de belangen van zijn zus (die toen nog in leven was) te behartigen. Deze advocaat stuurde direct een brief naar de advocaat van de verdachte met daarin een aansprakelijkstelling. Ook werd in die brief een mededeling gedaan dat aanspraak werd gemaakt op smartengeld door de vrouw. De advocaat van de verdachte bevestigde deze brief vervolgens. Daarmee was een mededeling gedaan zoals bedoeld in artikel 6:95 lid 2, tweede zin BW en was de vordering van de vrouw wat betreft haar aanspraak op smartengeld ook na haar overlijden ‘gered’. De rechtbank wees de vordering vervolgens volledig toe gezien de ernst van deze zaak (letsel, operaties, pijn, overlijden).
In deze situatie werd dus door een zaakwaarnemer op tijd een advocaat ingeschakeld die direct handelde en zo de vordering van de vrouw veiligstelde. Omdat zij na het steekincident nog enige tijd heeft geleefd en zelfs op 3 februari 2023 met haar broer over het voorval had kunnen spreken kon dit gelukkig nog. Dat is echter niet in alle situaties mogelijk, bijvoorbeeld omdat een slachtoffer direct overlijdt en dus geen mededeling is gedaan. Dit gebeurde bijvoorbeeld in de Mallorca-zaak en in de zaak rond de Utrechtse tramaanslag (zie: ECLI:NL:RBMNE:2020:1046, ECLI:NL:RBMNE:2022:4623 en ECLI:NL:GHARL:2024:1866). In die zaken werd door de rechtbank (en in de Mallorcazaak ook inmiddels al door het Hof) geoordeeld dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:2 BW) onaanvaardbaar zou zijn als een verdachte zich erop zou kunnen beroepen dat het slachtoffer, die door het incident is overleden of niet meer bij bewustzijn is geweest, geen mededeling heeft gedaan dat hij aanspraak zou maken op vergoeding van de door hem geleden immateriële schade. Op die manier was in beide zaken alsnog voldaan aan de mededelingseis van artikel 6:95 lid 2, tweede zin en kon een vererfde smartengeldvergoeding worden toegewezen.
Conclusie
De mededelingseis van artikel 6:95 lid 2, tweede zin BW blijft in deze situaties gelden. Dit kan in de praktijk problemen opleveren. Deze problemen zijn het meest eenvoudig te ondervangen door, waar mogelijk en indien het slachtoffer nog in leven is, direct een advocaat in te schakelen die een aansprakelijkstelling stuurt en zich hierbij uitdrukkelijk op dit artikel beroept. Wanneer dit niet meer mogelijk is omdat een slachtoffer direct overlijdt kan een beroep op artikel 6:2 BW een mogelijkheid zijn om zo toch nog aanspraak te maken op een vererfde smartengeldvordering.
Heeft u een vraag over de vererving van smartengeld of wilt u hierop aanspraak maken? Neem dan contact met ons op via 073-6900888 of info@jba.nl zodat wij met u de mogelijkheden kunnen bekijken.