Looproutes en aansprakelijkheid in het productieproces

Een productiemedewerker voelt de verantwoordelijkheid voor het productieproces en snelt zich naar het kantoor van de leiding als er een storing plaatsvindt. Hij wilt de storing snel gaan melden en snijdt daarbij de looproute af door via een laadruimte te lopen. Daar raakt zijn voet bekneld onder een stapel balken. Domme actie, waarvoor hij de verantwoordelijkheid draagt? Of moet een werkgever ook voor bijzondere situaties waarschuwen én maatregelen treffen? Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beslist in deze zaak.

Wat is er gebeurd

Op 14 november 2018 was het slachtoffer aan het werk in een bedrijfshal. Op de vloer van de hal lagen stalen balken opgestapeld die moesten worden gepoedercoat. De balken lagen op daarvoor bestemde schragen en stophout. Op enig moment was er sprake van een storing in een van de installaties en is het slachtoffer door de hal gelopen om melding te maken van een probleem in het productieproces. Op zijn route is hij op een van de opgestapelde stalen balken gestapt. Daarbij is er een balk, die zich op het uiterste einde van het stophout bevond, gekanteld en het slachtoffer is daaronder met zijn linker enkel bekneld geraakt. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan een breuk aan het linker onderbeen en een wond op de huid van het linker onderbeen opgelopen, waarvoor hij in het ziekenhuis is behandeld.

Wat vraagt de eiser

De eiser was via een detacheringsbureau werkzaam als productiemedewerker in het bedrijf met de bedrijfshal. Volgens het slachtoffer heeft hij schade opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden en zijn daarom zijn materiële werkgever (het bedrijf met de bedrijfshal) én zijn formele werkgever (het detacheringsbureau) daarom aansprakelijk voor zijn schade. De eiser heeft aan beide partijen gevraagd om de aansprakelijkheid te erkennen, maar dit hebben zij afgewezen. Daarom heeft het slachtoffer zijn zaak voorgelegd aan de kantonrechter. De kantonrechter heeft geoordeeld dat beide werkgevers hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die het slachtoffer heeft geleden als gevolg van het arbeidsongeval. Daarmee zij het niet eens. Het doel van hun hoger beroep is dat het hof de vorderingen van het slachtoffer alsnog afwijst. De zaak wordt daarom door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden behandeld.

Wat beslist het Gerechtshof

In hoger beroep moet als vaststaand worden aangenomen dat het slachtoffer letsel aan zijn been heeft opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij het bedrijf. Weliswaar heeft het bedrijf tijdens de mondelinge behandeling bij het hof aangevoerd dat het oordeel van de kantonrechter dat aan dit vereiste is voldaan, onjuist is, maar dat is te laat. Dit had in de eerste schriftelijke ronde gedaan moeten worden. De enige opties om aan aansprakelijkheid te ontkomen zijn dat de werkgevers aantonen dat het slachtoffer óf opzet had of bewust roekeloos was, of dat zij aan hun zorgplicht hebben voldaan. De werkgevers hebben opzet of bewuste roekeloosheid niet kunnen bewijzen.

Artikel 7:658 lid 1 BW houdt een verstrekkende zorgplicht in voor de werkgever ten aanzien van het veiligheidsniveau van de werkruimte, werktuigen en gereedschappen én van het nemen van maatregelen en verstrekken van aanwijzingen die redelijkerwijs nodig zijn om schade bij de werknemer te voorkomen. Alhoewel artikel 7:658 lid 1 BW niet beoogt om een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar, kan niet snel worden aangenomen dat de werkgever aan deze zorgplicht heeft voldaan. Welke (veiligheids)maatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en op welke wijze hij de werknemer moet instrueren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Relevante omstandigheden daarbij zijn onder meer de aard van de werkzaamheden, de kenbaarheid van het gevaar, de te verwachten onoplettendheid van de werknemer en de bezwaarlijkheid van te nemen maatregelen. De werkgever moet met concrete, feitelijke gegevens bewijzen dat zij hieraan heeft voldaan doordat zij zowel adequate veiligheidsinstructies (aanwijzingen) heeft gegeven als ook voldoende maatregelen heeft getroffen.

Het Hof overweegt dat de werkgever moet bewijzen dat zij veiligheidsinstructies hebben afgegeven (bijvoorbeeld met een handtekening van het slachtoffer) en met getuigenverklaringen of een presentielijst moeten bewijzen dat het slachtoffer aanwezig is geweest bij toolboxmeetings. Dat kon dit bedrijf niet bewijzen. Ook moet een werkgever kunnen bewijzen dat zij gevaarlijke gebieden afzette met rode belijning op de vloer zodat er voldoende waarschuwingssignalen waren. Juist in een ‘nood’situatie zoals een storing moet een werkgever verwachten dat een medewerker een korte looproute neemt en dus zichzelf wellicht aan gevaar blootstelt. Een werkgever moet daar op anticiperen met voldoende veiligheidsmaatregelen. Dat heeft het bedrijf niet gedaan. Daarom heeft het bedrijf niet aan de zorgplicht voldaan.

Conclusie

Juist in noodsituaties zoals bij storingen in het productieproces zullen werknemers zich snel naar het management willen begeven om melding te doen. Daarbij zullen ze niet altijd de looproutes volgen, maar juist afsnijden en de kortste route nemen, in de veronderstelling daarmee juist te helpen. Het is de taak van de werkgever om daarop te anticiperen en ook voor die onverwachte situaties de nodige veiligheidsmaatregelen te nemen. Een werkgever moet ook bewijzen niet alleen algemene informatie over veiligheid te verstrekken, maar die informatie te herhalen én voor specifieke gevaarlijke situaties te waarschuwen.

Wilt u graag advies over dit onderwerp? Schroom dan vooral niet om contact met ons op te nemen. U kunt ons bereiken op telefoonnummer 073 – 690 08 88, of stuur ons een e-mail naar info@jba.nl.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *