Overmacht: fietser en voetganger, let op!
Veel fietsers en voetgangers in grote steden fietsen wel eens door rood. Je denkt dat je goed hebt gekeken naar ander verkeer, maar toch doemt er opeens een auto op. Dit kan grote gevolgen hebben, zo blijkt uit een uitspraak die vandaag speelde bij de rechtbank Midden-Nederland. In deze blog gaat Mariska Kamsteeg daar dieper op is.
Wat is er gebeurd?
Op 10 juli 2020 reed een mevrouw op een elektrische fiets naar een drukke kruising in Utrecht. Zij keek bij het eerste rood licht uitstralende verkeerslicht goed om zich heen en reed door rood. Vervolgens kruiste haar fietspad met een busbaan. Zij had wederom rood licht. De fietser keek goed naar links en rechts en zag van links een dubbel gelede stadsbus van 25 meter lang aankomen. Zij probeerde deze voorrang te verlenen, maar begon net te vroeg te fietsen. Daarom kwam zij in botsing met de stadsbus. De fietser is heel hard op haar hoofd gevallen, waardoor zij ernstig traumatisch schedel-/hersenletsel heeft opgelopen.
De advocaat van de fietser heeft de verzekeraar van de stadsbus aangesproken tot vergoeding van (een deel van) de schade van de fietser op grond van art. 185 Wegenverkeerswet. De verzekeraar erkende geen aansprakelijkheid. Zij meende dat de buschauffeur geen enkel verwijt aan het ongeval te maken viel. Daarom legde de advocaat van de fietser de zaak voor bij de rechtbank Midden-Nederland. Het vonnis leest u hier terug.
Standpunt van partijen
Artikel 185 Wegenverkeerswet beslist dat, indien een motorrijtuig waarmee op de weg wordt gereden, betrokken is bij een verkeersongeval waardoor schade wordt toegebracht aan, niet door dat motorrijtuig vervoerde, personen of zaken, de eigenaar van het motorrijtuig (…) verplicht is om die schade te vergoeden, tenzij aannemelijk is dat het ongeval is te wijten aan overmacht (…). De advocaat van de fietser heeft zich op het standpunt gesteld dat de bus betrokken was bij een verkeersongeval waardoor schade was veroorzaakt. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient dan in ieder geval 50% van de schade van het slachtoffer te worden vergoed. Deze regel is gegrond op de billijkheid als bedoeld in artikel 6:101 BW en geldt specifiek voor de aansprakelijkheid van het motorrijtuig jegens ‘kwetsbare’ verkeersdeelnemers zoals voetgangers en fietser.
De verzekeraar stelde echter dat het ging om een zaak waarin de buschauffeur een beroep toekwam op overmacht. Een beroep op overmacht gaat slechts op als aannemelijk wordt gemaakt dat de bestuurder van het motorrijtuig ter zake van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen, voor zover van belang voor de veroorzaking van het ongeval, rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt, waarbij eventuele fouten van andere weggebruikers – daaronder begrepen het slachtoffer zelf – alleen van belang zijn, indien zij voor de bestuurder zo onwaarschijnlijk waren dat deze bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met die mogelijkheid naar redelijkheid geen rekening behoefde te houden (HR 22 mei 1992, NJ 1992, 527).
In de praktijk betekent dit dat aannemelijk moet zijn dat de bestuurder van een motorrijtuig echt geen enkele fout heeft gemaakt in zijn rijgedrag en keurig heeft geanticipeerd op het rijgedrag van het overige verkeer en overige omstandigheden. Bij een beroep op overmacht moet de bestuurder van het motorrijtuig het vorengaande bewijzen.
Wat beslist de rechter
De rechter dient alle feiten af te wegen om te beslissen of er sprake is van overmacht. Daartoe overweegt de rechter als volgt:
- Op de busbaan mocht de buschauffeur 50 kilometer per uur rijden. Hij geeft aan dat hij tussen de 40 en 45 kilometer per uur heeft gereden, ook bij de politie. Er zijn geen getuige die verklaren dat de buschauffeur harder reed. De buschauffeur hield zich dus aan de maximumsnelheid;
- De bus is aan de achterkant geraakt door de fietser. De schade zat aan de achterkant van de bus en een persoon die achter in de bus zat hoorde ook dat er achter hem een klap was. De bus heeft de fietser dus niet aangereden, de fietser is tegen de bus aangereden;
- Getuigen hebben gezien dat de fietser stilstond voor de busbaan en te vroeg een beweging naar voren maakte;
- De bus is niet uitgezwenkt en de rechtbank volgt ook het standpunt dat de achterwielen dichter bij de stoep rijden dan de voorwielen in een flauwe bocht niet;
- De stopstreep voor de fietsers was ver vóór het wegdek;
- De buschauffeur verklaart goed te hebben gekeken, maar geen ‘gekke dingen’ te hebben gezien.
De conclusie van de rechtbank is dat buschauffeur rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Het ongeval is uitsluitend te wijten aan de voorwaartse beweging die de fietser heeft gemaakt op het moment dat het achterste deel van de bus zich voor haar bevond. Die beweging was voor de buschauffeur zo onwaarschijnlijk dat hij daar bij het bepalen van zijn verkeersgedrag geen rekening mee hoefde te houden. De bus was al grotendeels gepasseerd op het moment dat de fieter naar voren bewoog. De buschauffeur hoefde dat niet te verwachten en kon daar niet meer op anticiperen.
Conclusie
Fietsers en voetgangers zijn kwetsbaar in het verkeer, vooral voor grote en zware motorrijtuigen zoals stadsbussen. Dat is ook de reden waarom art. 185 Wegensverkeerswet deze kwetsbare verkeersdeelnemers probeert te beschermen en de Hoge Raad de 50% regel in het leven heeft geroepen. Maar dat betekent niet dat er altijd recht bestaat op een schadevergoeding. Als de bestuurder van het gemotoriseerde voertuig kan bewijzen dat hem rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt, dan bestaat er geen schadevergoedingsplicht.
Heeft u vragen over dit onderwerp?
Heeft u een vraag over dit onderwerp of bent u benieuwd wat wij voor u kunnen betekenen, bel dan met 073-690 0888 of stuur een e-mail naar info@jba.nl.