Uitglijdende postbezorger: werkgever aansprakelijk?

Op 18 mei 2016 werd door de Rechtbank Midden-Nederland een opmerkelijke uitspraak gewezen in een zaak waarin een pakketbezorgster uitgleed in de sneeuw tijdens het bezorgen van een pakket. In die zaak oordeelde de kantonrechter dat vanwege de aard van de werkzaamheden een risico op uitglijden en vallen bestaat, hetgeen een bedrijfsrisico vormt waarvoor een veiligheidsverplichting geldt voor de werkgever. De werkgever is op grond van artikel 7:658 BW verplicht om maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om dergelijke ongevallen te voorkomen. In dit concrete geval oordeelde de kantonrechter dat de werkgever aansprakelijk was voor de schade die de uitgegleden pakketbezorgster opliep, omdat de werkgever in dit geval preventieve maatregelen had moeten nemen, ter voorkoming van ongevallen. Zo had de werkgever schoeisel kunnen/moeten verstrekken dat bescherming biedt tegen uitglijden. Omdat geen preventieve maatregelen waren getroffen (en omdat daar wel om was verzocht door de werkneemster), was de werkgever aansprakelijk, aldus de kantonrechter.

De hierboven genoemde uitspraak staat op gespannen voet met een standaardarrest van de Hoge Raad genaamd TNT Post Productie BV/werkneemster, waarin het eveneens ging om een postbezorgster die uitgleed over een plak ijs of bevroren sneeuw tijdens het bezorgen van een pakketje. Ze brak daarbij haar linkerenkel en stelde haar werkgever (TNT) aansprakelijk voor de geleden schade. De Hoge Raad oordeelde in die zaak dat de werkgever op grond van artikel 7:658 BW niet aansprakelijk was voor schade, omdat TNT haar zorgplicht als werkgever niet had geschonden. De zorgplicht van de werkgever hangt volgens de Hoge Raad immers nauw verband met zijn zeggenschap over de werkplek en zijn bevoegdheid om de werknemer aanwijzingen te geven over het uitoefenen van zijn werkzaamheden. Over de inrichting van de openbare weg en deelname aan het verkeer heeft de werkgever weinig zeggenschap en daarnaast kunnen er veel verschillende oorzaken zijn voor verkeersongevallen buiten de machtssfeer van de werkgever, zodat hij daar niet een vergaande zorgplicht heeft, afgezien van de veiligheid van het evt. voertuig dat hij de werknemer ter beschikking stelt en het geven van onderwijs, instructies en voorschriften die de veiligheid van de werknemer kunnen bevorderen. Het risico op uitglijden was inherent aan de inhoud van de werkzaamheden en de omstandigheden waaronder deze dienden te worden verricht.

In het arrest van de Hoge Raad werd het argument dat de werkgever had moeten zorgen voor speciaal schoeisel echter niet genoemd. In die zin wijkt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland dan ook af van het standaardarrest van de Hoge Raad. Wanneer een werknemer immers verzoekt om speciaal schoeisel ter voorkoming van uitglijden, en de werkgever dit niet verstrekt terwijl de kosten daarvan relatief laag zijn, zodat een ongeval voorkomen kan worden, kan inderdaad gezegd worden dat de werkgever zijn zorgplicht schendt.

Verzekeringsplicht op grond van goed werkgeverschap?

Nog los van de vraag of de werkgever aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 BW (het artikel dat de zorgplicht van de werkgever regelt), kan het onder omstandigheden zo zijn dat op de werkgever een verzekeringsplicht rust op grond van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW). In de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland kwam die vraag niet aan de orde, omdat daar de aansprakelijkheid al werd gevestigd op grond van artikel 7:658 BW, maar in het hierboven genoemde standaardarrest van de Hoge Raad vond de Hoge Raad dat de werkgever niet aansprakelijk was voor het letsel van de uitgegleden postbode op grond van artikel 7:658 BW. Daar deed zich dus wel de vraag voor of de werkgever wellicht aansprakelijk was op grond van artikel 7:611 BW. De werknemer betoogde dan ook dat TNT een behoorlijke verzekering had moeten afsluiten die zijn schade zou hebben gedekt. Bij de afwezigheid van een behoorlijke verzekering zou de werkgever dan aansprakelijk zijn voor de schade, voor zover die door de behoorlijke verzekering zou zijn gedekt. Er moet dan terug worden gekeken in de tijd en worden afgevraagd wat ten tijde van het ongeval een “behoorlijke verzekering” was, wat de dekking daarvan was, en of de premies enigszins betaalbaar waren. In eerdere rechtspraak werd een dergelijke aansprakelijkheid van de werkgever vanwege de schending van de verzekeringsplicht al aangenomen in geval van auto-ongevallen tijdens werktijd (dit is onder meer beslist in de Februari-arresten), eenzijdige fietsongevallen tijdens werktijd (dit werd beslist in het arrest Maatzorg/ Van der Graaf, waarin een thuishulp zich per fiets naar de verschillende adressen verplaatste en ten val kwam) en ongevallen van voetgangers waarbij een motorrijtuig is betrokken (zie eveneens Maatzorg/Van der Graaf). In het arrest van de Hoge Raad over de uitgegleden postbode (TNT) werd deze verzekeringsplicht echter niet aangenomen. De werknemer kreeg zijn schade daar dan ook niet vergoed. Niet via artikel 7:658 BW, maar ook niet via artikel 7:611 BW.

De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland is goed nieuws voor werknemers die eenzijdig ongeval krijgen als voetganger onder werktijd. Indien namelijk blijkt dat de werkgever beter had moeten zorgen voor haar werknemer en met relatief geringe kosten (te weten: ander schoeisel) het ongeval voorkomen had kunnen worden, lijkt het voor de hand te liggen dat de werkgever toch aansprakelijk is en de schade moet vergoeden.

Contact

Bent u het slachtoffer van een arbeidsongeval, hebt u een vraag over dit onderwerp of bent u benieuwd wat wij voor u kunnen betekenen, bel dan met 073-6900888, stuur een facebookbericht, of stuur e-mail naar info@jba.nl

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *