Vererfde smartengeldvergoeding na ernstig letsel met overlijden tot gevolg
Bij ongevallen met uiteindelijk overlijden tot gevolg, kan het zijn dat de aansprakelijke partij een smartengeldvergoeding moet betalen aan de erven van het slachtoffer. De schadeveroorzakende partij moet dan wel bij leven aansprakelijk zijn gesteld en er moet nadrukkelijk aanspraak zijn gemaakt op een smartengeldvergoeding. Na het overlijden van het slachtoffer vererven de nabestaanden deze aanspraak op een smartengeldvergoeding. Daarvoor moet wel kunnen worden vastgesteld dat het slachtoffer heeft geleden en/of zich bewust is geweest van de derving van levensvreugde. Op 17 mei 2024 oordeelde de rechtbank Rotterdam in een dergelijke kwestie. De uitspraak is op 4 juni jl. gepubliceerd en kan hier worden nagelezen.
De moeder van verzoekende partijen is op 31 augustus 2018 als voetgangster aangereden op een zebrapad door een automobilist. Zij heeft daarbij ernstig letsel opgelopen, bestaande uit onder andere hersenletsel, verbrijzelingen en botbreuken. Na een verblijf in het ziekenhuis en verpleegtehuis is mevrouw uiteindelijk anderhalf jaar na het ongeval overleden.
De aansprakelijkheid is erkend door de verzekeraar van het betrokken motorvoertuig. Bij leven is aanspraak gemaakt op een smartengeldvergoeding. Tussen partijen is een discussie ontstaan over het recht op en de hoogte van de smartengeldvergoeding.
Uit een uitspraak van de Hoge Raad van 20 september 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AE2149) volgt dat het recht op een smartengeldvergoeding in de kern een aanspraak is van de benadeelde zelf, welk recht alleen kan ontstaan doordat de benadeelde zelf het leed heeft ondergaan of in het rechtsgevoel is geschokt. Alleen wanneer kan worden vastgesteld dat de benadeelde heeft geleden, of zich bewust was van de derving van de levensvreugde, kan een aanspraak worden gemaakt op een smartengeldvergoeding, welke aanspraak kan worden vererfd door de nabestaanden.
Partijen verschillen van mening over de vraag of moeder heeft geleden en/of zich bewust is geweest van de derving van haar levensvreugde. De nabestaanden hebben gesteld, onder verwijzing naar het medisch dossier, dat moeder de laatste anderhalf jaar van haar leven veel pijn heeft ervaren. De aansprakelijke verzekeraar wijst op haar beurt op de conclusie van haar medisch adviseur, waaruit volgt dat er bij moeder sprake was van minimaal bewustzijn.
De medisch adviseur van de aansprakelijke verzekeraar concludeert in zijn rapport echter ook dat moeder zich “(…) van moment tot moment wel bewust was van sensaties in haar lichaam en derhalve ook kon reageren met kreunen of grimassen, wanneer zij niet comfortabel was vanuit bijvoorbeeld pijn of misselijkheid. Een dergelijk besef van de situatie op een bepaald moment was derhalve aanwezig.” Op basis van dit medisch advies en de medische informatie van het verpleeghuis komt de rechtbank tot het oordeel dat moeder, zij het op een zeer primair niveau, pijn heeft ervaren. Dat maakt dat zij bij leven aanspraak heeft gehad op een smartengeldvergoeding.
Voor wat betreft de hoogte van de smartengeldvergoeding neemt de rechtbank mee in haar overweging dat er sprake is van een schuldaansprakelijkheid, dat er geen sprake is van opzet aan de zijde van de bestuurder, dat mevrouw anderhalf jaar lang opgenomen is geweest, er veelvuldig uitingen zijn geweest van pijn, deze pijn slechts deels onderdrukt kon worden en in het dossier meerdere notities zijn gemaakt over waargenomen pijn. Daarnaast volgt uit het dossier van het verpleeghuis dat mevrouw af en toe in iemands hand kneep, iemand volgde met haar ogen, op de maat van de muziek meebewoog, een flesje drinken kon opendraaien, een ei kon pellen en alert reageerde op bezoek.
De vraag is echter of moeder zich ook bewust is geweest van de derving van haar levensvreugde. Voor die beoordeling zoekt de rechtbank aansluiting bij het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 6 februari 2013 (ECLI:NL:RBMNL:2013:BZ0813), waarin wordt geoordeeld dat zij in de door de Hoge Raad in het arrest van 20 september 2002 toegepaste mogelijkheid om bij bewusteloosheid de derving van levensvreugde in meer objectieve zin vast te stellen indien vaststelling van de concrete beleving door het slachtoffer niet of niet goed mogelijk is, ruimte ziet voor toepassing van die objectieve benadering, ook indien de benadeelde zich niet, althans niet aantoonbaar, realiseert dat hem letsel of leed is toegebracht. In die zaak was er sprake van een zogenaamd bewustzijn-PLUS status, die door een deskundige was vastgesteld. Het slachtoffer in die kwestie kon zowel emoties als pijn ervaren.
Op basis van de voorhanden zijnde informatie is de rechtbank van mening dat, ondanks de fysieke bewegingen die moeder kon maken, derving van levensvreugde niet in objectie zin kan worden vastgesteld. De rechtbank kan de derving van levensvreugde dan ook niet meenemen bij de begroting van het smartengeld en komt tot het oordeel dat een vergoeding van € 150.000,00 in deze zaak billijk is.
Omdat er al een voorschot is betaald van € 20.000,00, dient de aansprakelijke verzekeraar aan de erfgenamen nog € 130.000,00 uit te keren.
Contact
Wilt u weten wat deze uitspraak voor u betekent? Neemt u dan vooral contact met ons op. Dat kan via het telefoonnummer boven in beeld of via info@jba.nl.