Werkgeversaansprakelijkheid bij arbeidsongevallen: wie bewijst wat?
Op 20 maart jl. werd een tussenarrest van het Gerechtshof Den Haag gepubliceerd van 7 maart jl. in een zaak die speelt tussen Aegon Nederland N.V. en een voormalig werkneemster. Zij was tijdens de werkzaamheden in 2017 van een trap in een kantoorgebouw van Aegon gevallen. De centrale vraag die het Hof in dit arrest behandelt gaat over de bewijslastverdeling. Oftewel: wie bewijst wat? De uitspraak is hier terug te lezen.
De casus
Het hoger beroep werd ingesteld door Aegon als (voormalig) werkgever van werkneemster. Zij was op 1 april 2017 in dienst getreden bij Aegon als Global HR Business Partner. Kort na indiensttreding, namelijk op 3 oktober 2017, kwam werkneemster in een trappenhuis van het kantoorpand van Aegon ten val. Ze bezocht hiervoor direct de huisarts en de spoedeisende hulp van het ziekenhuis. Daar werd genoteerd dat zij door onbekende oorzaak van de trap was gevallen en ondermeer een hersenschudding had opgelopen en even buiten bewustzijn was geweest. Werkneemster hervatte in januari 2018 haar werk in aangepaste werkzaamheden maar tot hervatting van haar eigen werkzaamheden kwam het niet. Het UWV keurde werkneemster uiteindelijk geheel af en zij ontvangt per 24 februari 2020 een WIA-uitkering.
Op grond van de Risico Inventarisatie en Evaluatie van Aegon (RI&E) moeten bedrijfsongevallen worden geregistreerd en worden geanalyseerd door Aegon. Dit was na het ongeval op 3 oktober 2017 niet gebeurd. Daarbij bevestigde een collega van werkneemster in een e-mail van 6 maart 2019 aan haar dat er in het trappenhuis waar hijzelf werkte meerdere bijna-ongelukken waren gebeurd en er sprake was van losse/omhoog staande treden. Ook was het trappenhuis zeer stoffig. Het ging hierbij wel om een ander trappenhuis dan waar werkneemster ten val was gekomen.
Werkneemster stelde Aegon op 27 maart 2019 aansprakelijk voor de gevolgen van de val op grond van art. 7:658 BW. Aegon wees de aansprakelijkheid af. Werkneemster betrok Aegon hierop in een procedure bij de kantonrechter te Den Haag met de stelling dat zij tijdens de werkzaamheden voor Aegon ten val was gekomen en hierdoor letsel had opgelopen. Aegon is hiervoor aansprakelijk te houden en kan zich niet met succes op naleving van haar zorgplicht beroepen omdat zij in strijd met de RI&E geen ongevallenonderzoek heeft verricht en het ongeval ook niet gemeld had bij de inspectie SZW. Dat de trap medio 2018 inmiddels was gerenoveerd komt voor rekening en risico van Aegon, aldus werkneemster.
Aegon betwistte in de procedure de aansprakelijkheid door te stellen dat werkneemster haar klachtplicht had geschonden door Aegon pas anderhalf jaar na het voorval aansprakelijk te stellen. Aegon kon toen geen onderzoek meer doen naar het gestelde gebrek van de trap. Er was hierbij, aldus Aegon, geen sprake van een meldingsplichtig ongeval volgens de Arbeidsomstandighedenwet omdat werkneemster niet in het ziekenhuis opgenomen is geweest. Ook was blijvend letsel in deze zaak voor Aegon niet te voorzien. Daarbij betwistte Aegon het beroep op art. 7:658 BW omdat het letsel van werkneemster niet door een val zou zijn ontstaan maar door onwelwording. Voor zover het artikel wel van toepassing was voerde Aegon aan dat zij haar zorgplicht zou zijn nagekomen.
De kantonrechter passeerde het verweer van Aegon en verklaarde in 2021 voor recht dat Aegon aansprakelijk is voor de schade van werkneemster ten gevolge van de val op 3 oktober 2017 en verwees voor de omvang hiervan naar een schadestaatprocedure. Hierbij overwoog de kantonrechter dat het bij Aegon bekend was dat werkneemster van de trap was gevallen en haar werkzaamheden niet meer kon uitvoeren zodat een beroep op de klachtplicht werd afgewezen. Ook verweet de kantonrechter Aegon dat zij in strijd met de RI&E had nagelaten na het ongeval onderzoek te doen naar de oorzaak en toedracht daarvan en ook de trap niet had onderzocht. Door Aegon waren ook geen voldoende concrete gegevens overgelegd over inspectie en schoonmaak van de trap en dus had Aegon de naleving van haar zorgplicht niet aangetoond.
Aegon was het oneens met deze uitspraak en stelde hoger beroep in bij het Gerechtshof op basis van dezelfde standpunten als zij in eerste aanleg had aangevoerd.
De beoordeling
In het tussenarrest volgt het Gerechtshof in grote lijnen het oordeel van de kantonrechter in deze zaak. Allereerst oordeelt het Hof dat werkneemster schade heeft geleden in de uitoefening van de werkzaamheden zoals bedoeld in art. 7:658 BW. Zij was immers tijdens het voorval op 3 oktober 2017 in het kantoor van Aegon aan het werk en nam de trap om naar een vergadering op een andere verdieping te gaan. Artikel 7:658 BW is dus, anders dan door Aegon aangevoerd, wel degelijk van toepassing.
Ook het standpunt van Aegon dat er geen sprake zou zijn geweest van een arbeidsongeval maar van een onwelwording die los staat van de arbeidsomstandigheden wordt door het Hof verworpen. Bij het voorval waren geen getuigen aanwezig en werkneemster vond zichzelf terug onderaan de trap. Zij weet niet precies meer wat er is gebeurd. Er was dus reden om rekening te houden met het scenario dat zij was gevallen en daardoor bewusteloos was geraakt, aldus het Hof. Verklaringen van werknemers van Aegon leidden volgens het Hof ook niet tot de conclusie dat Aegon er van mocht uitgaan dat er sprake was van een onwelwording en niet van een val. De betreffende werknemers waren namelijk geen medische professionals en konden op basis van hun waarnemingen dus ook niet vaststellen of werkneemster was flauwgevallen, onwel was geworden of van de trap was gevallen en hierbij haar bewustzijn was verloren. Uit de medische informatie van na het voorval bleek ook dat er sprake was van misselijkheid en overgeven, hetgeen past bij een hersenschudding en niet bij een onwelwording, aldus het Hof.
Het Hof overweegt ook dat het feit dat het voorval plaatsvond in het trappenhuis voldoende aanleiding voor Aegon had moeten vormen om het voorval als een mogelijk bedrijfsongeval aan te merken en een daarbij passend onderzoek te doen naar de mogelijke oorzaken en hierbij ook de leuningen en bekleding van de trappen te onderzoeken op mogelijke obstakels. Ook op grond van de RI&E, zo oordeelt het Hof verder, had Aegon de verplichting tot analyse van dit voorval. Dat werkneemster niet in het ziekenhuis was opgenomen doet hier niets aan af nu Aegon een onderzoeksplicht had die was vastgelegd in de RI&E. Bovendien ging het hier om een ernstig voorval omdat werkneemster enige tijd buiten bewustzijn was geweest en naar de SEH is gestuurd.
Net als de kantonrechter wordt, gezien dit alles, ook Aegons beroep op de klachtplicht verworpen. Ook de stelling van Aegon dat het causaal verband tussen ongeval en arbeidsomstandigheden te vaag was verwerpt het Hof omdat dit criterium alleen bij beroepsziekten van toepassing is en niet bij arbeidsongevallen. Werkneemster hoeft in deze situatie enkel te stellen en bij betwisting te bewijzen dat zij in de uitvoering van de werkzaamheden schade heeft geleden en behoeft hierbij niet de exacte toedracht te bewijzen. De werkgever ontkomt in die situatie dan enkel aan aansprakelijkheid wanneer hij aantoont dat alle veiligheidsmaatregelen zijn genomen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd. Aan deze bewijslast zal een werkgever niet snel voldoen.
De conclusie in het tussenarrest is dus dat werkneemster er in is geslaagd om te stellen en te bewijzen dat zij in de uitvoering van de werkzaamheden schade had geleden. Daarmee is Aegon aansprakelijk, tenzij zij haar beroep op naleving van de zorgplicht kan bewijzen, hetgeen vooralsnog niet vaststaat, aldus het Hof. Het Hof oordeelde namelijk dat nog niet vast stond dat zij alle veiligheidsmaatregelen had genomen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd om ongevallen als deze te voorkomen. Daarbij speelde dat de stellingen van Aegon in beide procedures over de zorgplichtnaleving een zeer algemeen karakter hadden en de mogelijkheid openlieten dat tijdens het voorval iets met het trappenhuis aan de hand was. Ook de email van de collega van werkneemster uit 2019 over de onveilige situatie in een ander trappenhuis van Aegon was hierbij onvoldoende weersproken.
Omdat Aegon een zeer uitgebreid bewijsaanbod had gedaan in haar memorie van grieven geeft het Hof Aegon de kans om nog bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit zou kunnen volgen dat zij alle veiligheidsmaatregelen heeft getroffen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd om ongelukken als deze te voorkomen en van feiten en omstandigheden waaruit kan volgen dat ten tijde van het ongeval sprake was van een veilige situatie in het trappenhuis. Ook hier is te zien hoe verstrekkend deze bewijslast is en dat, bij niet naleving van de geldende regels na het voorval, het vrijwel onmogelijk is om dit in een procedure nog met succes te (re)pareren.
Conclusie
Artikel 7:658 BW betreft een schuldaansprakelijkheid die in de rechtspraktijk is geëvolueerd tot een (nog niet als zodanig gecodificeerde) eigen vorm van risico-aansprakelijkheid, in elk geval wat betreft bedrijfsongevallen. Bij bedrijfsongevallen is namelijk te zien dat de werknemer hier -anders dan bij schuldaansprakelijkheid- een beperkte stelplicht en bewijslast heeft en wanneer hij hieraan voldoet de werkgever vervolgens een zware stelplicht en bewijslast heeft om aan te tonen dat deze desondanks zijn zorgplicht is nagekomen. Ook in deze zaak bleek opnieuw dat onzekerheden over de feitelijke toedracht bij bedrijfsongevallen voor rekening en risico van de werkgever komen. De zorgplicht van de werkgever wordt hierbij mede ingevuld aan de hand van geschreven normen, zoals in de Arbeidsomstandighedenwet en CAO’s. Ook de RI&E speelt hierbij een rol, zoals ook in deze zaak blijkt. Het feit dat de werkgever in deze zaak de RI&E niet had nageleefd en de naleving van de zorgplicht onderbouwde met algemene stellingen laat vermoeden dat de kans groot is dat het vonnis van de kantonrechter in deze zaak uiteindelijk door het Hof zal worden bekrachtigd.
Heeft u een ongeval meegemaakt tijdens de uitoefening van uw werkzaamheden? Neem dan contact met ons op voor een vrijblijvend gesprek waarin wij concreet bespreken wat wij voor u kunnen betekenen. U kunt ons bereiken via 073-690088 of via info@jba.nl.