Werkgeversaansprakelijkheid bij RSI-klachten
Onlangs wees de kantonrechter in Utrecht een eindvonnis in een langlopende zaak van een werknemer met RSI-klachten. De centrale vraag hierbij was: zijn deze klachten veroorzaakt door de werkomstandigheden en is de werkgever hiervoor aansprakelijk te houden? Het eindvonnis is hier terug te lezen. Daar zijn ook twee tussenvonnissen in deze zaak uit 2021 terug te vinden.
De zaak
Het ging in deze zaak om een werknemer die per 1 juli 2009 in dienst trad bij zijn werkgever. Hij werkte op het laatst 40 uur per week en was verantwoordelijk voor een juiste samenstelling van alle periodieke financiële rapportages van zijn werkgever en voor de voorbereiding en uitvoering van financiële inhoudingen en afdrachten. De werknemer had een aangeboren aandoening, waardoor hij beperkingen had aan zijn linkerhand en beide benen.
Op 13 april 2015 meldde deze werknemer aan zijn werkgever schriftelijk dat hij te maken had met RSI-klachten. Enige weken later, op 28 april 2015, meldde hij zich ziek en verrichtte daarna geen werkzaamheden meer voor het bedrijf. Hij ontving per eind april 2017 een WIA-uitkering op basis van volledige arbeidsongeschiktheid. De arbeidsovereenkomst met hem werd opgezegd per 30 september 2017. Later wijzigde het UWV zijn uitkering in een (zwaardere) IVA-variant.
De werknemer begon een procedure tegen zijn werkgever waarin de kantonrechter werd gevraagd om de aansprakelijkheid van de werkgever vast te stellen. De werknemer baseerde dit op art. 7:658 BW, het hiervoor gebruikelijke wetsartikel en stelde dat hij RSI-klachten had opgelopen door de omstandigheden waaronder hij zijn werkzaamheden had moeten verrichten. De werkgever zou hierbij onvoldoende hebben gedaan om haar zorgplicht na te komen. De werkgever ontkende dit.
In een tussenvonnis van 30 juni 2021 oordeelde de kantonrechter in Utrecht dat de centrale vraag was of de werknemer schade had geleden door zijn RSI-klachten en of die klachten door het uitoefenen van de werkzaamheden waren ontstaan. Vervolgens diende beoordeeld te worden of de werkgever aan haar zorgplicht had voldaan om deze gezondheidsschade te voorkomen.
De werkgever voerde als verweer onder andere aan dat RSI een omstreden fenomeen is en er onduidelijkheid bestaat over de oorzaken van RSI, hoe RSI kan worden aangetoond en hoe RSI kan worden voorkomen. Ook werd betwist dat de werknemer klachten had die op RSI zijn terug te voeren. De werknemer beriep zich op de arbeidsrechtelijke omkeringsregel en stelde dat hij voor zijn werk veelvuldig de computer moest gebruiken in een te statische houding en onder een te hoge werkdruk waardoor RSI-klachten veroorzaakt kunnen worden. De werkgever had niets gedaan om deze klachten te voorkomen, dit in strijd met artikel 5.10 Arbeidsomstandighedenbesluit dat regels formuleert over het werken achter een computer. De werkgever betwistte dit en stelde dat er werkplekonderzoeken waren geweest met adviezen over een goede werkhouding, dat er was gelet op het welzijn van de werknemer (zoals op die van alle overige werknemers) en dat er instructies waren gegeven over het inlassen van pauzes, houding, etc.
Gezien deze fundamenteel verschillende visie op de kernvragen die in deze zaak centraal stonden besloot de kantonrechter een deskundige te benoemen die zich zou uitlaten over (het medisch bewijs voor) de klachten van deze werknemer en het causaal verband met de werkzaamheden. Als deskundige werd in het tweede tussenvonnis in deze zaak van 1 september 2021 een hoogleraar revalidatiegeneeskunde benoemd. Uit het eindvonnis blijkt dat klinisch arbeidsgeneeskundige dr. Sorgdrager de opdracht vervolgens heeft uitgevoerd, hetgeen resulteerde in een eindrapportage van 17 maart 2022. In diens onderzoek is ook gebruik gemaakt van een deelrapport van bewegingswetenschapper prof. Reneman en een deelrapport van gezondheidspsycholoog Hofman.
In het eindvonnis van 8 maart jl., gepubliceerd op 6 juli jl., heeft de kantonrechter op grond van deze rapportage een oordeel gegeven over de vordering van de werknemer en is hierbij ingegaan op de vraag tot welke conclusies de deskundigenrapportage aanleiding gaf, nu partijen hier wederom over verdeeld waren.
Uit de rapportage bleek dat er, anders dan de werkgever had betoogd, wel degelijk sprake was van RSI-klachten bij de werknemer, dit al sinds 2015. Er waren diverse factoren geweest die ervoor zorgden dat de klachten bleven aanhouden, zoals het ervaren onrecht, de hoge ervaren werkdruk, het conflict met de werkgever, perfectionisme van de werknemer, etc. Deze werknemer had, aldus het rapport, behoefte aan duidelijkheid en structuur in het werk en kon omgaan met hoge verantwoordelijkheid maar minder goed met druk.
Het oordeel van de rechtbank
Hoe luidde het oordeel van de kantonrechter over de vorderingen van de werknemer? De kantonrechter stelde dat uit de rapportage voldoende bleek dat de werknemer schade had geleden als gevolg van RSI-klachten en dat ook voldoende bleek dat hij daadwerkelijk leed aan RSI-klachten, nu dit uit de beschikbare medische informatie volgde. Er was namelijk sprake van klachten als pijn, stijfheid, tintelingen of verlies van kracht aan arm, nek en schouder. Het stond dus voldoende vast dat de werknemer als gevolg van de RSI-klachten schade had geleden. De werknemer had ook sinds de ziekmelding op 28 april 2015 niet meer kunnen werken en genoot inmiddels een IVA-uitkering. Er was sprake van verlies aan verdienvermogen, hulp in de huishouding, etc.
Ook de vraag of de RSI-klachten in de uitoefening van de werkzaamheden waren ontstaan beantwoordde de kantonrechter bevestigend. De deskundige had geen alternatieve oorzaken kunnen vinden voor de klachten en had daarbij een beschrijving gegeven hoe de klachten vanuit de werksituatie van de werknemer waren ontstaan. Hierbij had een risicovolle werkhouding, het onvoldoende doseren van taken en de werkdruk een rol gespeeld. De werkgever kon volgens de kantonrechter niet aantonen dat zij desondanks aan haar zorgplicht had voldaan om de gezondheidsschade te voorkomen. De kantonrechter vult deze zorgplicht in met wetgeving, zoals art. 5 van de Arbowet en art. 5.9. van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Dit alles leidde tot de conclusie dat de werkgever aansprakelijk moest worden gehouden voor de door de werknemer geleden en te lijden schade als gevolg van de RSI-klachten en dat deze klachten zijn veroorzaakt door de werkomstandigheden.
Conclusie
Op de werkgever rust een vergaande zorgplicht voor de veiligheid van de werknemers, zoals voortvloeit uit art. 7:658 BW. In deze zaak was er sprake van een beroepsziekte, namelijk RSI-klachten. Het is hierbij voor de werknemer natuurlijk veel moeilijker om aan te tonen dat de schade in de uitoefening van de werkzaamheden is opgelopen dan bij een bedrijfsongeval. Echter, art. 7:658 BW is ook van toepassing op beroepsziekten.
Een beroep op de omkeringsregel, zoals de werknemer in deze zaak deed, is dan niet aan de orde en werd door de kantonrechter dan ook niet toegepast: dit gebeurt enkel bij beroepsziekten door blootstelling aan gevaarlijke stoffen (o.a. in Hoge Raad 17 november 2001, Unilever/Dikmans en Hoge Raad 23 juni 2006, Havermans/Luyckx) en hierbij kan door de rechter ook voor de variant van de voorshands-bewezen-constructie worden gekozen. De bewijslast voor de werknemer bij RSI-klachten is daarmee stevig: niet voldoende is dat de werknemer aantoont dat zijn klachten door het werk kunnen zijn ontstaan maar aangetoond moet worden dat de klachten door het werk zijn ontstaan. Ook in deze zaak koos de kantonrechter er voor om de medische kant van de zaak door een deskundige te laten onderzoeken en diens bevindingen als leidraad te nemen bij het beoordelen van de vorderingen van de werknemer, hetgeen in dit soort zaken de gebruikelijke praktijk is. Op die manier kwam deze zaak voor de werknemer na jaren procederen toch tot een goed einde.
Vermoedt u dat u leidt aan een beroepsziekte? Neem dan vooral contact met ons op via 073 – 690 08 88 of info@jba.nl. Samen bespreken wij de kansen en mogelijkheden in uw zaak.